3 februari 2022

Nieuwe dyslexieprotocol 3.0: wat zijn de effecten voor het voortgezet onderwijs?

Per 1 januari 2022 is het nieuwe dyslexieprotocol 3.0 van het NKD (Nederlands Kwaliteitsinstituut Dyslexie) voor het basisonderwijs ingegaan. Wat brengt dit voor veranderingen met zich mee en heeft dit ook consequenties voor dyslexie in het voortgezet onderwijs?

Het protocol 3.0 is primair ontwikkeld voor de vergoede diagnostiek en behandeling in het basisonderwijs. Voor goede diagnostiek en begeleiding van dyslexie in het voortgezet onderwijs is het verstandig om op grote lijnen op de hoogte te zijn van de veranderingen die in dit protocol zijn doorgevoerd. In dit artikel zal dan ook steeds in het kort beschreven worden welke veranderingen er hebben plaatsgevonden en wat dit voor consequenties heeft voor, met name de diagnostiek, van dyslexie in het voortgezet onderwijs.

Dyslexie en comorbiditeit

In de eerste plaats vervalt in het protocol 3.0 in de diagnose de term ‘enkelvoudig’. De enkelvoudigheid duidde erop dat er geen sprake van comorbiditeit mocht zijn (andere mogelijke verklaringen voor de lees- en/of spellingachterstanden, zoals bijvoorbeeld een concentratiestoornis). Die eis vervalt, nu gebleken is dat kinderen die bijvoorbeeld én ADHD én dyslexie hebben toch goed kunnen profiteren van vergoede dyslexiebehandeling.

Voor de diagnostiek in het voortgezet onderwijs betekent dit geen verandering. Eerder was in het voortgezet onderwijs het al mogelijk om leerlingen met andere problematieken zoals concentratie- en werkhoudingsproblemen, sociaal-emotionele problemen, autistische kenmerken, aan te melden voor een dyslexie onderzoek. Wel zal door de onderzoeker altijd afgewogen worden of de bijkomende problematiek niet te overheersend aanwezig is, waardoor het moeilijk is om te bepalen of er wel daadwerkelijk sprake is van dyslexie.

Enkel leesproblematiek

In de tweede plaats is het op grond van het protocol 3.0 niet meer mogelijk om vergoede diagnostiek en behandeling te krijgen als er alleen sprake is van spellingproblematiek. Een leerling komt alleen nog in aanmerking voor de vergoedingsregeling als er bij deze leerling sprake is van ernstige leesproblematiek. Het protocol 3.0 spreekt zelfs van een atypisch beeld voor dyslexie, wanneer het lezen gemiddeld of bovengemiddeld verloopt en er voornamelijk sprake is van spellingproblemen.


In het voortgezet onderwijs blijkt echter regelmatig dat veel leerlingen die in het basisonderwijs niet in aanmerking komen voor een dyslexie onderzoek, toch blijvend grote achterstanden hebben op spellinggebied (al dan niet in combinatie met leesproblemen). Zowel de definitie van Stichting Dyslexie Nederland als de criteria van de DSM-5 (handboek voor het classificeren van stoornissen) laten echter wel ruimte om dyslexie te diagnosticeren als er alleen sprake is van spellingproblematiek. Dat betekent dat leerlingen met voornamelijk spellingachterstanden in het voortgezet onderwijs nog steeds onderzocht kunnen worden op de mogelijkheid van dyslexie. Wel zullen de onderzoekers zeer goed afwegen in hoeverre de leerling voldoende spellingonderwijs heeft genoten. Bij onvoldoende spellingonderwijs wordt geadviseerd om een strengere norm te hanteren wat betreft de achterstand die gezien wordt. Tevens kunnen de onderzoekers hierin meewegen in hoeverre de hardnekkigheid van de problematiek zich ook vertaalt in de spelling van de andere talen. Dit zal in het onderzoek vooral op grond van dossierinformatie kwalitatief beoordeeld worden, aangezien er weinig testen beschikbaar zijn om achterstanden in de moderne vreemde talen goed in kaart te brengen.

Criterium van achterstand

In de derde plaats zijn in het protocol 3.0 van het basisonderwijs de criteria, om de achterstanden vast te stellen tijdens het onderzoek, strenger geworden. In plaats dat een leerling op beide woordleestoetsen of spelling moet behoren bij de 10% zwakste leerlingen, moet een leerling nu op één van beide woordleestoetsen óf spelling lager dan de 6,7% scoren.

Voor diagnostiek in het voortgezet onderwijs worden deze criteria niet aangepast. Daar blijft het zo dat een leerling die langere tijd behoort tot de 10% zwakste spellers of lezers in aanmerking kan komen voor een dyslexieverklaring. Dit komt omdat binnen het voortgezet onderwijs geen verschil wordt gemaakt in de mate van dyslexie. Het protocol 3.0 van het basisonderwijs is er op gericht om ernstige dyslexie vast te stellen. Binnen het voortgezet onderwijs wordt echter de definitie ‘dyslexie’ gehanteerd. Zoals hierboven is genoemd, wordt alleen op spellinggebied een strengere norm (zwakste 6,7%) gehanteerd als er twijfel is over de kwaliteit van de geboden spellinghulp.

Verklarende diagnose

In eerdere protocollen van het basisonderwijs waren verklarende factoren doorslaggevend in het vaststellen van dyslexie. Als er te weinig verklarende factoren aanwezig waren, kon de diagnose ernstige dyslexie niet gesteld worden. In protocol 3.0 blijven onderzoekers de verklarende factoren als letterkennis, benoemsnelheid en fonemisch vermogen in kaart brengen. Maar uit onderzoek is gebleken dat niet alle kinderen met dyslexie hier problemen mee hebben. Daarom gelden deze criteria niet meer als doorslaggevend voor het vaststellen van dyslexie.

Wat betreft diagnostiek in het voortgezet onderwijs blijven de onderzoekers deze factoren ook nog steeds in kaart brengen. Ook in de onderzoeken op het voortgezet onderwijs, komen leerlingen voor die wel dyslectisch zijn, maar niet aan die verklarende criteria voldoen. In de diagnostiek in het voortgezet onderwijs was gelukkig altijd al de ruimte om de diagnose als nog te stellen. Dit zal dus gehandhaafd blijven. Onze onderzoekers zullen de verklarende factoren wel in kaart blijven brengen, omdat deze factoren wel informatie kunnen geven over de ervaren belemmeringen.

Tot slot

Samenvattend hebben de vernieuwingen in protocol 3.0 dus weinig invloed op de diagnostiek van dyslexie in het voortgezet onderwijs. Er zal dan ook niet zo veel veranderen in de werkwijze die nu door ons gehanteerd wordt. Wanneer u behoefte heeft aan meer informatie, wordt geadviseerd om kennis te nemen van de brede vakinhoudelijke richtlijn dyslexie. Deze richtlijn wil op basis van de huidige stand van de wetenschap aangeven hoe signalering, preventie, diagnostiek en interventie bij dyslexie het best vorm kan krijgen en is afgestemd op het protocol 3.0. Bij vragen kan er contact opgenomen worden met Hanneke Bossenbroek.